Aantekeningen voor onze verzameling mooie dingen
‘Wat is er mooier dan kauwtabak dat wordt uitgespuugd op een asfaltweg’, vroeg je retorisch. Het was een week of drie geleden. Ik knikte instemmend. We zaten op de stoep voor het centraal station en keken naar een straatverkoper met één been. De man zat op een plank met wieltjes en duwde zich met zijn armen vooruit. De radiowekker en de babysokjes die hij probeerde te verkopen lagen voorop onder zijn goede been geklemd. Om de zoveel tijd stond hij stil, verzamelde het speeksel in zijn mond en spoog iets uit wat leek op motorolie vermengd met rode diesel. De kledder ging in een zachte boog naar beneden, kwam abrupt tot stilstand op het asfalt en deinde even op de plaats alsof het nog een sprong zou wagen. Je zei dat je het spuug heel mooi vond als het zo deinend tot stilstand kwam. Je zou het willen meenemen voor onze verzameling mooie dingen.
Vandaag heb ik onverwachts veel tijd en ik wil die gebruiken om aantekeningen te maken over wat er sinds die ervaring allemaal is gebeurd. Want deze ervaring zette veel in gang. Diezelfde dag nog ben ik een aantal keer teruggekomen om naar de uitgespuwde kauwtabak te kijken. Ik wilde nog eens zien wat er zo mooi aan was en wat er van dat mooie overbleef. Dat viel me niet mee. Na een uur begon het spuug zijn glans te verliezen, vier uur later waren de rode sappen vrijwel geheel verdampt, en aan het einde van de dag zag je alleen nog een roestige vlek die ook een verkleuring van het asfalt had kunnen zijn. Ik hoopte dat er nog iets van dat moment van schoonheid overbleef en dat ik dat alsnog mee naar huis kon nemen om aan onze verzameling toe te voegen.
Helaas. Het verkleurde asfalt had niet meer dezelfde aantrekkingskracht die ik had ervaren bij het nog nadeinende spuug. Toch leek er iets verandert na deze ervaring. Want in de dagen erna ervoer ik op meerdere momenten iets soortgelijks. Bijvoorbeeld in de handvatten aan het plafond van de metro. Weet je nog dat we daarnaar stonden te kijken? Grote lompe dingen, als stijgbeugels van een kameel. Ze hingen vanaf stalen buizen in de lengte en in de breedte van de coupés en wiebelden na toen de metro tot stilstand was gekomen. De mensen stonden eronder. Hun ogen half dicht, moe van een dag werken. Het schuren van de remmende wielen kermde nog door. Even stil, tot de metro met een schok in beweging kwam en de metalen handvatten lichtjes achteruit zwaaiden. Een metalen krasgeluidje klonk en doorbrak de stilte. Je zei dat je dit vond klinken alsof de stilte eventjes had gezongen.
Deze momenten zetten me aan het denken. Wat raakte me zo en hoe kon ik me er vaker door laten raken? Het waren bijzondere belevingen, heel anders dan hoe ik normaal de wereld om me heen ervoer. Veel intensiever. Geconcentreerder. Alsof er geen volgend moment meer zou komen. Maar dat volgende moment kwam toch iedere keer weer. En dan werd ik pas echt bewust hoe bijzonder het vorige moment was geweest. ‘Dat was mooi.’, dacht ik dan. Ik werd me bewust dat ik de bijzonderheid pas echt zag zodra die voorbij was. Ik ervoer een dankbare weemoed. Zoals iemand die de grenzen van zijn moederland bewust overschrijdt. Of iemand die een schooldeur dichttrekt na het behalen van zijn diploma.
De plek waar ik nu ben is volgens mij ook van betekenis voor onze zoektocht naar mooie dingen. Ik zal er wat over schrijven zodat we er later samen over kunnen nadenken. Ik zit in een ruimte die nauwelijks zicht biedt op de buitenwereld. Als ik naar rechts kijk kan ik een streepje lucht zien. Er zit één raampje in de muur op een meter of driehoog. Het heeft twee verticale spijlen en een horizontale. Als ik voor me kijk zie ik een muur vol kledders kauwtabak, links zie ik een stalen deur. Uit de vloer rijzen betonnen bedden met aan het hoofdeinde een extra verhoging als kussen. De tl-buis aan de muur is uit of kapot.
Omdat mijn lichaam behoorlijk beurs aanvoelt lig ik voornamelijk op het betonnen bed, half opgericht met een stuk karton op mijn schoot. Dat dient als bureau om deze aantekeningen op te schrijven. Als ik niet schrijf kijk ik naar de muur voor me. Naar de grillige ronde plekken waar tabakskledders op de muur uiteenspatten. Dunne lijnen lopen eruit naar beneden. Net palmbomen, vallende sterren, atoomexplosies, fonteinen, tranen, tralies.
Het tafereel is het resultaat van een spel dat mijn drie celgenoten spelen. Onderling wordt niet veel gesproken, maar het spel is wel vermakelijk om naar te kijken. Het houdt in dat je van ongeveer twee meter afstand zo hoog mogelijk je kauwtabak op de muur moet spugen. Tot nu toe spelen ze het om de paar uur. Ik doe niet mee want ik probeer deze aantekeningen zo gauw mogelijk af te ronden. Ik hoop dat ik snel naar huis mag en ze dan af heb.
Waar was ik gebleven. Ah ja. De voorbijgaande aard van de mooie momenten. Die was ik me bewust geworden. Ongeveer twee weken geleden was dat. En daardoor werd ik enorm gedreven om de schoonheid, terwijl zij gebeurde, ten volle te beleven. Om me hierin te oefenen probeerde ik gedurende enkele dagen alle mooie momenten zo nauwkeurig mogelijk te beschrijven. Twee schriften heb ik er mee gevuld. Jij moedigde me hierbij aan. Dat was fijn. We voegden de schriften toe aan onze verzameling mooie dingen. Het schrift waarin ik nu deze aantekeningen maak zal ik er binnenkort ook aan toe voegen.
Door de momenten op te schrijven leerde ik dat mijn weemoed te vroeg was geweest. De schooldeuren bleven misschien wel open. Door het schrijven werd ik alerter en ik maakte veel meer mooie dingen mee. Bovendien begon ik steeds meer overeenkomst te zien tussen alle mooie momenten. Ze bleken qua tijdsduur dan wel een begin en einde te hebben, maar ik werd telkens geraakt door iets wat in alle momenten leek voort te duren. Alsof ze toegang boden tot een ervaring waarin juist alles blijvend was. Alsof het verlaten moederland er ook buiten de landsgrenzen bleef. Hoe dat werkt weet ik niet precies. Misschien omdat me opviel hoe uniek dat éne moment was, en dat daarin iets universeels naar voren kwam wat juist voor alles geldt. Die volstrekt eenmalige dingen leken me ervan te doordringen dat het altijd met alles zo is gesteld.
Ik was dolgelukkig. Ik zag nu duidelijk wat me zo raakte in die momenten. Nu zou ik veel gemakkelijker en doelgerichter kunnen zoeken naar een manier die deze ervaring opriep. Maar het was me ook meteen duidelijk dat ik voor deze betekenis nauwelijks passende woorden zou kunnen vinden. En dat het schrijven me vanaf nu niet veel verder meer zou kunnen helpen. Met mijn beschrijvingen had ik mijn aandacht kunnen verscherpen en mijn denken gericht op de mooie momenten. Ik had als het ware aanleiding gegeven tot een vertrek uit de kluwen stadstraatjes naar een panoramapunt, maar om vanaf daar in de verte te zien moesten de aanwijzingen er het zwijgen toe doen. Hier zou hoogstens een laatste richtingaanwijzer passen die in stilte zijn werk deed. En daar ontstond het idee voor een machine, die ik dankzij jou de ‘mooiedingenkijker’ ben gaan noemen.
Je weet waarschijnlijk nog wel dat ik vorige week zwaar beladen thuiskwam met allerlei spullen van de bazaar. Mijn armen hingen vol met zwarte plastic tasjes waaruit allerlei draadjes en buizen staken. In mijn linkerhand hield ik een bezemsteel waarmee ik bij iedere stap op de grond tikte. Een brommerstuur hing om mijn nek, op zijn plaats gehouden door nog meer tasjes.
Toen je me zo zwaar beladen ons steegje binnen zag lopen liep je met vragende ogen op me af. Je vroeg wat ik daarmee van plan was en ik zei dat ik een soort machine ging bouwen.
‘Wat doet die machine?’, vroeg je.
‘Wijzen naar wat er gebeurt.’
‘En dan?’
‘Als hij goed wijst en de mensen die verwijzing volgen dan zien ze mooie dingen.’
‘Dus het is een mooie dingen kijker?’
‘Ja dat is het, een mooiedingenkijker.’
Je gaf me een voldane knipoog en lachte. Vervolgens zaagde ik de buizen in stukjes en bouwde er een kronkelend netwerk mee rondom het brommerstuur. Hieraan bevestigde ik klokjes, metertjes, computerchips, koperdraadjes, lampjes, en een grote toeter met drie rode hoorns. Als een soort van embleem troonde een glazen wandlamp in het midden, met daar boven een naar voren gerichte camera. Deze moest het hart van de machine vormen. De camera verbeeldde de plek waar een wonderlijke kracht zich kon bundelen en kon uitgaan naar de dingen. Je hoefde alleen plaats te nemen achter de machine, de roodgevlamde handvatten klemvast in je handen te nemen, en vervolgens de camera op die dingen te richten die je op hun mooist wilde zien. En dan zou het met een beetje geluk gebeuren. Tot slot bevestigde ik het geheel op een bezemsteel en maakte er met blauwe, gele, en rode verf simpele motiefjes op.
De uren dat ik hier ben zijn langzaam voorbij gegaan. Ik val af en toe in slaap maar schrik telkens weer wakker. Als mijn arm van mijn buik afglijdt geeft die een pijnlijke ruk aan mijn schouder. Het voelt alsof die flink gekneusd is. Dan veer ik overeind. Maar ik vind dat ook niet zo erg. Ik ben graag wakker. Ook hier in mijn cel gebeuren kleine mooie dingen die hun schoonheid op al het andere overdragen. Zo viel er net een lichtstraaltje door het tralievenster op mijn schoot. Een groen torretje liep rustig achter mijn bril die ik op mijn knieën had gelegd. Eventjes lichtten de groene schildjes van de tor op en reflecteerden het zonlicht in het brillenglas. Zo was het net alsof de tor een klein clustertje sterren met zich meedroeg.
En door niet te slapen heb ik ook meer tijd voor deze aantekeningen. Ik denk na over wat ik je wil schrijven, zodat we ons onderzoek naar mooie dingen straks nog intensiever kunnen voortzetten. Ik denk dat ik veel ongezegd laat. Dat zijn dan allerlei soorten mitsen en maren, wat als gedachten, en nog meer van dat soort denkuitstapjes die de feiten in een ander daglicht plaatsen. Iedere gedachte werpt een ander feit op, waarbij nieuwe gedachten weer nieuwe feiten oproepen. Dat vind ik wel een leuk gebeuren zolang ik als een soort mimespeler met deze onzichtbare eenheden kan jongleren. Maar ze allemaal opschrijven wordt me teveel. Is ook nergens voor nodig. Daar worden we allebei niet wijzer van. Wat echt is dat suist door me heen, dat bedenk ik niet. En als jij deze aantekeningen leest zal je vast en zeker ook allerlei gedachten, mitsen en maren hebben. Maar ik hoop dat je daar doorheen zult kijken en zal opgaan in een suizend gevoel.
Eergisteren was de kijker af en ik ben er meteen mee door onze wijk gaan lopen. Ik liep langzaam van ons huis naar het metrostation en overal vroeg ik mensen om de kijker op dingen te richten die ze mooi wilden maken. Ik had veel bekijks en iedereen wilde weten wat ik voor een merkwaardig ding bij me had. Dan stopte ik, legde mijn bedoelingen uit, en drukte iemand de kijker in de handen. Sommigen bleven bedremmeld staan en wisten niet goed wat te doen. Enkele jonge mannen maakten er een grap van door de machine op voorbijlopende vrouwen te richten. Weer anderen richtten de kijker op het vuilnis dat tegen de golfplaten lag opgehoopt. Of op de modderstroompjes die olieachtig glansden en iedereen de rokken en broekspijpen deed optillen. Een oudere man sprak zijn wens uit om een vijfde verdieping op zijn houten huis te bouwen. Dat was niet helemaal veilig maar wel heel mooi vond hij. Het geheel stak ook zonder die extra verdieping als een scheve stengel boven de omringende huisjes uit. Ik denk dat je het wel kent. Als je op de markt staat met je rug naar ons huis kun je het zien.
Aangemoedigd door deze eerste positieve ervaringen besloot ik gisteren om naar de binnenstad te gaan. In onze wijk was ieder gratis verzetje welkom en was de kijker behoorlijk enthousiast ontvangen. Maar in de binnenstad vol rijke mensen was het misschien anders. Ik vroeg me af of deze mensen ook bereid zouden zijn om plaats te nemen achter de machine en vervolgens zelf het werk te doen.
Om geld te besparen besloot ik om te voet naar de binnenstad te gaan. Moe van de twee uur lopen zag ik het centraal station voor me opdoemen. Werklieden waren bezig de grote koepel van het statige station te bekleden met bladgoud. Rechts en links van me lagen fastfoodrestaurants en bioscopen. Ik probeerde enkele mensen aan te spreken maar iedereen keek strak langs me heen. Een blik op de kijker en de mensen versnelden hun pas. De portier van de Pizzahut mompelde dat dat ding vast besmet was met een dodelijk griepvirus. ‘Of hij blaast ons ermee op’, grapte zijn collega terug.
Hun opmerkingen maakten me er niet vrolijker op. Ik had er weinig vertrouwen in dat ik hier nog bij iemand de juiste snaar zou kunnen raken. Ik wilde net oversteken naar het centraal station om daar de metro terug naar huis te pakken toen een mannenstem me aansprak.
‘Wat heeft u daar bij zich?’
Ik hoorde de stem en keek links en rechts om me heen, maar zag niet waar die vandaan kwam. Pas toen ik me omdraaide zag ik de straatverkoper met één been op zijn plank met wieltjes, geleund tegen een auto. Ditmaal had hij kleerhangers en zakdoekjes in de verkoop. Met een uitgestoken hand wees hij naar de kijker.
‘Wat is dat?’
‘Een kijker om mee te zien hoe mooi dingen zijn.’ Ik ging op mijn hurken zitten om de man beter te kunnen aankijken.
‘Weet je wat ik mooi vind.’ Hij wachtte mijn reactie niet af en spuugde zijn kauwtabak met een ruime boog op het asfalt.
‘Ik ook.’, zei ik en vroeg hem of ik een pakje zakdoekjes kon kopen. Die verkocht hij me graag. Ik gaf hem het geld, vouwde een zakdoekje open en veegde de kledder tabak ermee op. Daarna borg ik het zakdoekje weer op in het pakje en nam vriendelijk afscheid van de man. Het pakje zakdoeken zit nog in mijn zak. Als ik thuis ben zal ik het aan je geven.
Door deze ontmoeting had ik weer goede moed gekregen. In plaats van rechtstreeks naar de metro te lopen en naar huis te gaan liep ik door naar het vlakbij gelegen gemeentehuis. Ik probeerde wat mensen aan te spreken in het portaal. De meeste mensen keken verrast naar de kijker maar liepen door zonder hun vaart te verminderen. Inmiddels was ik aardig op mijn gemak met het aanspreken van mensen, en ik begroette een man in een groot grijs pak dat slobberde aan zijn enkels. Hij was een jaar of vijfenveertig en zijn buik stak uit zijn colbertje naar voren. De man in het grijze pak wilde net de kijker van me overnemen toen hij zijn wenkbrauwen omhoogtrok en nadrukkelijk, maar toch enigszins verborgen in de richting van de ingang wees. Een geroezemoes steeg op en met het stuur in mijn handen draaide ik me om. Misschien net iets te snel, bedenk ik me nu. Te onverwacht.
Onmiddellijk doken twee beveiligingsmensen in zwart pak op de burgemeester en drukte haar naar de grond. Ondertussen rende een derde beveiliger op me af en wierp me neer. Ik smakte met mijn schouder tegen de stoeptegels. Mijn bovenbenen drukten pijnlijk tegen de kijker. De beveiliger boven op me. Iemand riep iets over een bom. Zo bleef ik enkele seconden liggen tot iemand de machine onder me vandaan trok. Om me heen vluchten mensen op handen en voeten weg. De burgemeester werd omringd door haar beveiligers en in een geblindeerde auto geduwd. Na een paar minuten verscheen een busje en gebeurde met mij hetzelfde.
Zojuist kwam er een politieagent de cel in. Hij zei dat ik vanmiddag naar huis mag. Gelukkig maar! De kijker en mijn bezittingen waren onderzocht en er waren geen gevaarlijke stoffen in ontdekt. Er was geen verdere reden om me vast te houden. Dat wist ik natuurlijk ook wel, maar ik ben toch een beetje opgelucht. Jij kent ook de verhalen van buurtgenoten die om onduidelijke redenen wekenlang vast hebben gezeten.
Van de momenten dat ik hier nog zit wil ik wel gebruik maken door een laatste aantekening toe te voegen aan dit schrift. Over iets wat ik vanochtend zag toen ik hier net werd binnen gebracht. Voor zover het raampje het toeliet zag ik het licht van de opkomende zon binnenvallen. Het licht was helder en ik werd er heel opgewekt door. Ik keek naar het mos dat in de hoeken van het raampje en op de aanhechtingspunten van de tralies groeit. Als een vacht van een sterk levend beest. De zon scheen er doorheen. Maakte er rafels van en bracht nog meer leven. Ook op de spuugmuur. De spetters en uitlopende lijnen staken roestbruin af tegen de gelige muur. Maar tot mijn verbazing vond ik het opgedroogde roestbruin nu net zo mooi als de verse tabakskledder van de straatverkoper. Zo kwam ik tot een nieuwe gedachte. Namelijk dat die mooie momenten misschien toch niet zo bijzonder zijn. Misschien leven we wel midden in een verzameling mooie dingen. We hebben het er nog over. Ik mag gaan, ik zie je zo.